Het jaar was 1999. De zomervakantie was net aangebroken. Ondanks dat de zon hoog aan de hemel stond waren mijn vrienden en ik sikkeneurig en doelloos rondjes aan het lopen in de wijk. Gouderak was een van de armere delen van Gouda, en daar groeide ik op. Ik was niet teleurgesteld met dit feit. De wijk was zeker arm, maar ik vond altijd dat het gebrek aan geld de mensen uit de wijk meer naar elkaar toe had gebracht. Als mensen geld verdienen kopen ze vaak spullen en meer spullen betekent een hoger risicoprofiel op dieven. Als een resultaat hiervan sluiten mensen zichzelf steeds beter en beter met hun bezittingen op. Net zo ver tot ze alleen met hun familie in een woning zitten zonder directe buren. Zo komt men te wonen in een begeerde alleenstaande villa. Zelf zag ik nooit de aantrekkingskracht achter het hebben van zo’n woning. Ik hou van gezelligheid en was blij als ik dit kon vinden door buiten te spelen met mijn vrienden. Deze zomer was helaas anders. Veel mensen van onze straat waren vroeg in de zomervakantie op vakantie gegaan. Hierdoor bleef maar een klein deel van de vriendengroep over om mee te stappen in de bloedhete zomer zon.
Het bejaardentehuis
Samen met mijn vrienden Frank en Joost dwaalde ik door onze wijk. Aan de rand van onze wijk bevond zich een spoorwegovergang en daarna een brede rivier. Die dinsdagmiddag besloten we gezamenlijk een kijkje te nemen wat er te beleven was voorbij deze hindernis. In goede hoop staken we de rivier over en onze harten sprongen toen in de verte een laagliggend gebouw begon op te doemen. “Ohh, maar dat gebouw ken ik wel!” , riep Frank luidkeels toen we halverwege de brug stonden. “Mijn oma heeft daar enkele jaren geleefd voordat ze overleed. Het is een bejaardentehuis. Misschien weten die ouwe lui wel iets leuks voor ons om te doen” Ik keek Frank bedenkelijk aan, maar besloot binnen een tel dat ik geen beter alternatief had. toen we bij het bejaardentehuis aankwamen stonden er drie rollators buiten met naast ieder de rechtmatige eigenaar op een klapstoel. “Zullen we vragen of we een ritje mogen maken op de rollators?” , vroeg Joost. Zo gezegd zo gedaan. We liepen naar de oude mannetjes toe en smeekten of we voor hun een rondje mochten rijden. Ik hoopte dat ze ons in zichzelf zouden herkennen. Dit bleek niet het geval. Toen Frank in zijn liefste stemmetje vroeg of hij op de rollator van de linker man een rondje mocht rijden werd hij hartstikke boos! Ik wenkte Frank om zich bij Joost en mij te voegen. We zouden ergens anders wel wat leuks te doen vinden.